Website vergroten/verkleinen: cltr-knop + scrollen
Dubbel bit/Combinatiebit

      1. Algemeen
      2. Wanneer stang en trens
      3. Optoming
      4. De passende combinatie
      5. Vasthouden van de dubbele teugels
      6. Werking

Hoofdzakelijk uit:
www.paardenbegrijpen.nl
classicaldressage.net

Algemene informatie over dubbele bit of combinatiebit

Bron:
Klassieke dressuur
Stefan M. Radtke


kandare en kaptoom
Bron:
www.paardenbe.nl

Als het paard verder wordt opgeleid en toe is aan de verzameling dan kan men de kandare of stang toevoegen. Hetzij in de vorm van stang en trens of kaptoom en kandare. Je hebt dan een optoming in handen die je onafhankelijk van elkaar kunt gebruiken.
Met een trens kan je minder verfijnen dan met een stang, zodat je bij de verder gevorderde dressuur de stang erbij hebt.
Als je de hele tijd met stang alleen rijdt, ga je die verfijning missen. De kracht van de stang zit hem in het feit dat je hem af en toe als extra hulpmiddel kunt gebruiken.

Het dubbele bit is een geweldig gereedschap indien het juist gebruikt wordt. Het geeft je paard een grotere vorm van lichtheid. Echter een dubbel bit in de handen van een onervaren ruiter veroorzaakt een hoop ellende. Een simpel trensbit kan erg hard zijn voor een paard dat vecht tegen het bit, en een dubbel bit kan erg zacht zijn als het goed gebruikt wordt met een ervaren ruiterhand.
Een andere mogelijkheid om met twee teugels te rijden is het combinatiebit zoals de Pelham.


Bij de overstap naar het stangbit wordt in de Academische rijkunst niet met stang en trens gereden maar met kandare en kaptoom. De kaptoom heeft dan dezelfde functie als de trens.

Bedenk dat je paard (en jijzelf!) moet wennen aan de nieuwe optoming, geef jezelf en je paard dus even de tijd!

Er zijn verschillende mogelijkheden:
• Stang en onderlegtrens
• Kandare en kaptoom
• Combinatiebit zoals de Pelham

inhoud video
Video heeft wat lange inleiding!
dikker of dun stangbit
tongboog van de stang
onderlegtrens (snafle)
stang zonder tongboog
de neusriem dun of dikker
positie kinkettinghaak

Academische kandare

Spaanse kandare


Kandare of stangbit:
• scharen
• tongvrijheid
• teugelring
• sperriemogen
• sperriemring
• kinketting
• kinkettinghaken


Onderlegtrens

Pelham

Kimblewick of Thiedemann

terug naar boven


Wanneer

Stel jezelf de volgende vragen:
1. Kun je je handen rustig houden?
2. Heb je een onafhankelijke zit, zodanig dat je alle teugels en bitten in de mond van het paard gecontroleerd kunt gebruiken?
3. Is het paard er klaar voor?
4. Waarom wil je met een combinatiebit gaan rijden?

1. en 2. Heb je een onfahankelijke zit en kun je je handen stil houden?
Wanneer je nog teveel moet nadenken over de basiselementen van het rijden, bestaat het gevaar dat je ongewild teveel druk gaat uitoefenen op het stangbit. (kandare) Zeker wanneer je handen nog zeer onrustig zijn, zal je paard verward, onconfortabel worden of zelfs met zijn hoofd gaan gooien of in het uiterste geval alleen maar achteruit rennen. Je mag zeker niet gaan rijden met een dubbel bit wanneer je niet voldoende kennis hebt over de optoming ervan en het gebruik van de verschillende teugels. Zoek vooral hulp bij een ervaren ruiter als je nog nooit eerder met een dubbel bit gereden hebt om te leren wanneer je welke teugel gebruiken moet.

Is het paard er klaar voor?
Zodra het paard zich door de ruiterhulpen laat inbuigen en altijd voorwaarts neerwaarts naar de nagevende hand zoekt, kan men beginnen het paard te laten buigen in de achterhand, waardoor het paard zich opricht. Vanaf het moment dat het paard opgericht is en zichzelf goed kan dragen kan het met een combinatiebit gereden worden.

4. Waarom wil je met een combinatiebit rijden?
Je bent slechts toe aan een combinatiebit wanneer je dusdanig ver bent in de dressuur dat je een verdere verfijning van de hulpen nodig hebt.
Slechte motivaties zijn:
je wilt een ongehoorzaam paard corrigeren
je wilt bereiken dat je paard beter aan de teugel gaat
je wilt je paard lichter op de hand hebben
je wilt je tonen als een professionele ruiter


terug naar boven


Optoming

De mildste en op lange termijn meest werkzame manier van optomen met stang en trens bestaat uit een onderlegtrens met een zacht, eenvoudig of dubbel gebroken mondstuk en een stangbit met gemiddelde tongvrijheid.
De scharen zijn gemiddeld van lengte. Het onderste gedeelte (waar de teugels aan bevestigd zijn) vijf tot acht centimeter en het bovenste gedeelte niet langer dan vier centimeter.
De grootte van de snijtanden en de molaren (kiezen) bepalen hoeveel ruimte er tussen boven- en onderkaak is voor de mondstukken van stang en/of trens en bepaalt daarmee de dikte.
De mondstukken moeten op voldoende afstand van elkaar liggen om elk voor zich te kunnen inwerken, echter zonder tegen de voorste kiezen of de haaktanden aan te liggen. Ze mogen ook niet te ver uit elkaar liggen zodat de tong ertussen bekneld kan raken.

De kinketting
De kinketting wordt passend gemaakt, door als eerste de ketting plat te draaien en dan de onderboom naar achteren te kiepen in een hoek van 45 graden om de gewenste lengte te bepalen.

De teugels
De teugels kunnen het best totaal van elkaar verschillen. Bijv. een dunnere en dikke teugel of van verschillende materialen. Zodoende weet je zeker dat de teugels op de juiste plaats in je hand liggen.

 
 

Hoe moet de combinatie in de mond liggen?
• Heeft het paard dikke of dunne lagen?
• Bevatten de lagen een vlezige huid of een hele dunne huid?
• Hoe zijn de kiezen in de mond geplaatst?
• Heeft het paard wolfskiezen?
• Hoe hoog is het gehemelte?
• Is de mond smal of breed?

Of de combinatie past hangt af van:
• het mondstuk van de stang/kandare. De boog in het mondstuk die zorgt voor de tongvrijheid moet passen bij de tong van je paard.
• de mondstukken. Zij moeten op voldoende afstand van elkaar liggen om elk voor zich te kunnen inwerken, echter zonder tegen de voorste kiezen of de haaktanden aan te liggen. Ze mogen ook niet te ver uit elkaar liggen zodat de tong ertussen bekneld kan raken.
• de grootte van de snijtanden en de molaren (kiezen). Zij bepalen hoeveel ruimte er tussen boven- en onderkaak is voor de mondstukken van stang en/of trens en bepaalt daarmee de dikte.
• de gebruikte kinketting

De breedte van de mondstukken
Het bit is te smal als de lippen van het paard worden samengeknepen. Het bit is te breed als het van de ene naar de andere kant kan glijden als er aan een teugel wordt getrokken. De kinketting zal dan niet goed in de kingroeve passen. Het bit moet aan beide zijden van de mond ongeveer 1 cm ruimte hebben.

De dikte van de mondstukken
Het is belangrijk om op de dikte van het bit te letten. Hoe dunner, hoe scherper het zal inwerken. Daarom moet je een dun mondstuk kiezen bij een paard met minder gevoelige lagen. De maat van de boog in het mondstuk moet met zorg gekozen worden. Het geeft de nodige ruimte aan de tong waarbij de dikte van de tong in acht genomen moet worden. Het effect van de boog werkt meer in als de boog hoger is. Voor een paard met een harde mond zou je een dun mondstuk en een hoge boog kunnen gebruiken. Maar onthoud dat een correcte positie van het hoofd al bevestigd moet zijn door een correcte training in een eerder stadium en niet bereikt kan worden met het gebruik van een stang.
Bij het kiezen het mondstuk van het stangbit moet je rekening houden met de ruimte tussen de onder- en bovenkaak. Bij een verkeerde keuze kun je veel schade aanrichten aan de mond van je paard.

De kinketting
De kinketting moet moet over de hele kin aanliggen en niet slechts op een paar plaatsen raken, wat gebeurt als het mondstuk te wijd is. De lengte van de kinketting is correct als je er een vinger tussen kunt leggen als de scharen in dezelfde lijn liggen als de bakstukken. Als je de teugels aanneemt en de stang aantrekt moet je slechts druk voelen op de vinger en liggen de scharen in een hoek van ongeveer 45 graden naar achteren. Een te losse kinketting is minder fout en soms zelfs te adviseren voor de eerste keer bij een gevoelig paard. Let er echter op dat een te losse kinketting het effect van de boog doet verliezen.
• Als een paard een lage hoofdhouding aanneemt en de ruiter een relatieve hoge handhouding heeft, werkt een strakke kinketting milder in dan een losse.
• Als een paard een hoge hoofdhouding heeft en de ruiter een lage handhouding, werkt een losse kinketting milder in als een strakke.
• Bij bitten met een grote tongvrijheid moet de ketting strakker zijn.
• Bij een korte bovenboom met een te lange kinketting kunnen de mondhoeken ingeklemd worden. Ook kunnen de lippen tussen de ketting en het mondstuk ingeklemd worden.

S-vorm of recht
Het voordeel van de S-kandare is dat het paard de onderboom niet met zijn mond kan pakken. Een onderlegtrens is echter beter met een rechte stang te combineren, omdat de bovenste S-kurve van de stang de onderlegtrens in de mond naar boven drukken kan.


De neusriem
De neusriem maakt het effect van het dubbele bit compleet. Hij moet voldoende hoog bevestigd zijn zodat de lippen van het paard niet beklemd raken tussen het bit en de nuesriem.



terug naar boven


Vasthouden van de dubbele teugels

Bron:
paardenbegrijpen.nl

• hou de teugels gescheiden: beide linkerteugels in de linkerhand en beide rechterteugels in de rechterhand.
• de kandareteugel (stangteugel) zit tussen de ringvinger en pink (OF tussen middel- en ringvinger) en de kaptoomteugel onder de pink (OF tussen ring-vinger en pink).
• de teugels kruisen elkaar
• door alleen een ophouding met de onderste vingers te maken, wordt alleen op de kaptoom (trens) ingewerkt. Met een ophouding met de hele hand ook op de stang




Bron:
classicaldressage.net

Bron:
paardenbegrijpen.nl

Methode Fillis
• Je houdt de teugels gescheiden: beide linkerteugels in de linkerhand en beide rechterteugels in de rechterhand
• de kaptoomteugel (trensteugel) zit boven de ringvinger en de kandareteugel onder de pink.
• de teugels kruisen elkaar niet
• door de hand naar voren te kantelen (duim van je af) wordt op de kandare (stang) ingewerkt. Door de hand naar achteren te kantelen wordt op de kaptoom (trens) ingewerkt
• deze teugelvoering is vooral handig als je de oefeningen aan de hand oefent, waarbij je naast het paard loopt


Bron:
classicaldressage.net

Bron:
paardenbegrijpen.nl

Klassieke methode
• De beide kandare-teugels (stangteugels) en de linker kaptoomteugel worden in de linkerhand gehouden
• De rechter kandareteugel (stangteugel) ligt tussen middel- en ringvinger
• De linker kandareteugel (stangteugel) ligt tussen ring- en pink
• De linker kaptoomteugel (trensteugel) wordt onder de pink gehouden

• De rechter kaptoomteugel (trensteugel) wordt in de rechterhand gehouden
• Het is belangrijk dat men op een symetrische lengte let bij het opnemen van de kandareteugels (stangteugels)

• De linkerhand moet midden boven de schoft gehouden worden
• D.m.v. het draaien van de hand (duim naar voren, naar achteren) kan men op de kandare (stang) inwerken
• De ruiter dient over een zeer rustige hand te beschikken bij deze teugelvoering
• Door deze manier van rijden wordt gewaarborgt dat er niet eenzijdig op het stangbit ingewerkt wordt
• Deze manier van rijden bereidt de ruiter voor op het eenhandig rijden


linker hand
rechter hand
Bron:
classicaldressage.net

terug naar boven


De werking van de Kandare of stangbit

De inwerking van de stangbit/kandare hangt af van vele elementen:
• de aard van het mondstuk
• de lengte van de bovenboom
• de lengte van de onderboom
• de gezamelijke lengte
• de plaats van de teugels
• de ophanging van het stangbit/kandare in het hoofdstel
• de hoedanigheid van de kinketting
• de kinkettinghaken

Hefboomwerking
Er zijn kandares die een snelle of een langzame inwerking hebben. Een korte onderboom draagt de inwerking van de hand sneller over en een lange onderboom langzamer. De hefboom wordt niet alleen sterker of zwakker door de lengte van de onderboom, maar ook door de verhouding tussen de lengte van de onder en de bovenboom. Een goede doorsneestang heeft de verhouding van 1/3 bovenboom � 2/3 onderboom. De hefboomwerking van de kandare is te verklaren aan de hand van de onderstaande tekeningen.
• Als er met een sterke aanleuning wordt gereden is een korte onderboom milder, omdat er minder hefboomwerking is dan met de lange.
• Als er met een lichte aanleuning wordt gereden is een lange onderboom milder, omdat de hand zich meer bewegen kan, voordat de werking op de mond wordt overgedragen.
• Lange onderbomen met volledige aanleuning zijn net zo zinvol als korte onderbomen met lichte aanleuning.
• In het begin van de opleiding met stangbit/kandare is een korte stang zinvoller, omdat het paard vaker zijn evenwicht verliest en met de hand gecorrigeert moet worden. Het hoger opgeleide paard heeft de mogelijkheden zichzelf in zijn evenwicht te corrigeren, voordat de inwerking van de hand op de mond moet inwerken.



Bron:
www.paardenbegrijpen.nl


De stok is de boven en onderboom.

De steen is het mondstuk.

De grote steen is de kinketting.                                                            


• Bovenste plaatje: bovenboom bijna even lang als onderboom: hefboomwerking milder.
• Onderste plaatje: bovenboom kort, onderboom lang: hefboomwerking sterker.



De werking van de kinketting:
De beweging en de kracht van de stang hangt af van de ketting. De werking van de kinketting wordt vaak onderschat. Een paard reageert over het algemeen op druk. De hoeveelheid druk wordt bepaald door de lengte van de stang en de correcte bevestiging van de kinketting. Het paard zal altijd reageren op de sterkste druk dus als de kinketting de sterkste druk geeft zal hij het hoofd omhoog gooien inplaats van het omlaag te brengen in reactie op de druk van de mondstukken. Daarom moet een paard met een gevoelige huid of als hij gevoelig is onder de kin een zachter inwerkende kinketting hebben zoals rubber of leer. Je moet experimenteren om te weten hoe jouw paard reageert.
• Als een paard een lage hoofdhouding aanneemt en de ruiter een relatieve hoge handhouding heeft, werkt een strakke kinketting milder in als een losse.
• Als een paard een hoge hoofdhouding heeft en de ruiter een lage handhouding, werkt een losse kinketting milder in als een strakke.
• Bij bitten met een grote tongvrijheid moet de ketting strakker zijn.
• Bij een korte bovenboom met een te lange kinketting kunnen de mondhoeken ingeklemdworden. Ook kunnen de lippen tussen de ketting en het mondstuk ingeklemd worden.


Wisselwerking
De wisselwerking is als volgt: In de oprichting heeft het stangbit/kandare zijn goede werking. Bij het voorwaarts neerwaarts rijden juist de trens/kaptoom. De onderstaande tekeningen verduidelijken dit:

• De kandare zorgt ervoor dat het opgerichte paard zijn lengte in de bovenlijn behoudt, zodat het voorwaarts neerwaarts zoeken niet verloren gaat. (De oprichting moet steeds relatief zijn, in relatie met de achterhand. Is de achterhand hoog, draagt het paard zijn hoofd diep. Hoe meer buiging in de achterhand, hoe hoger het paard zijn hoofd draagt.)
• In de hoge oprichting trekt een trens het hoofd te eng in de hals. Daarom moeten paarden die op een trens worden gereden wat dieper ingesteld worden om de aanleuning te behouden.
• Bij een voorwaarts neerwaarts gereden paard brengt de kandare dit paard echter achter de loodlijn. In deze houding kan alleen zonder aanleuning met een kandare gereden worden en is een trens het optimale bit.


Bron:
www.paardenbegrijpen.nl

• Tekening I: Bij een hoge oprichting zorgt de stang/kandare ervoor dat de bovenlijn lang blijft.
• Tekening II: Bij een hoge oprichting zorgt de trens ervoor dat het paard van voren te kort wordt.
• Tekening III: BIj het voorwaarts neerwaarts rijden kan de stang/kandare er toe leiden dat het paard teveel achter de teugel komt.
• Tekening IV: Bij het voorwoorwaarts-neerwaarts rijden vindt het paard met de trens de juiste aanleuning.

De trens werkt in zoals je normaal met een trens rijdt en vormt de basis van het contact en controle via de teugels. Het vraagt om een constante rustige aanleuning en vormt zodoende voor een permanente verbinding met je paard.
De stang/kandare heeft slechts de functie om het paard eraan te herinneren, door zijn hefboomwerking, om zijn kaak te ontspannen om zodoende op een consequente en gevoelige wijze op een lichte actie van de ruiterhand te reageren. Het mondstuk van het bit bereikt dit door zijn lichte druk op de lagen van de paardenmond omdat dit de spil vormt van de stang en de kinketting. Louter het gewicht van het stangbit/kandare, samen met het gewicht van de leren teugel, oefenen op zich ten alle tijde een zachte druk uit, ook al trek je niet aan de teugel van het stangbit/kandare. Het gewicht van het bit, de zwaartekracht en de positie ten opzichte van de hoofdhouding van je paard veroorzaken dat. Zulke druk werkt zachter in dan de lichtste actie van de ruiterhand, dus geef het stangbit/kandare de kans om zelf z'n werk te doen. Slechts als je paard het stangbit/kandare gaat negeren komt je zelf in actie door met je teugels druk uit te gaan oefenen op de lagen. Zodra je paard toegeeft of zachter wordt, geeft je weer toe met de hand zodat het stangbit/kandare weer zelf z'n werk kan gaan doen. Hou nooit de druk op je stangbit/kandare.

Je moet je altijd bewust zijn met welke van de twee bitten je inwerkt op ieder moment en met welke reden. Maar onthoud altijd dat de trens niet zachter of harder moet gaan inwerken, slechts omdat je de stang/kandare gebruikt hebt. Weet dat de trens het belangrijkste bit is en gebruikt moet worden als een normaal werkende trens.