Website vergroten/verkleinen: cltr-knop + scrollen


Het dressuurpaard






Inleiding

Het perfekte paard bestaat niet, maar wel een idaalbeeld welke je zoveel mogelijk probeert te benaderen. Een paard moet je altijd in zijn geheel bekijken: karakter en instelling kunnen lichamelijke tekortkomingen compenseren. Bij een paard speelt de drang om te presteren een doorslaggevende rol. Toch blijft het exterieur medebepalend voor de uiteindelijk prestatie. Belangrijk is het dus om met de keuze van je paard rekening te houden met hetgeen je met hem wilt bereiken, vooral wat betreft gezondheid en belastbaarheid. In principe geldt: de mooiste paarden zijn niet altijd de beste.
Je stelt andere eisen aan een dressuurpaard, een springpaard of een endurance paard.


terug naar boven

Beweging van een dressuurpaard

Het paard moet beschikken over kracht en een natuurlijke souplesse. Met name de stap en de galop zijn belangrijk, de draf kun je het makkelijkst verbeteren met trainen. Souplesse komt niet alleen tot uitdrukking in de verticale beweging. Denk alleen maar eens aan de soepelheid van een paard dat zich in de lengtebuiging gemakkelijk kan vouwen om het been van de ruiter. Maar de souplesse van het verticaal bewegen is wel heel erg kenmerkend voor het dressuurpaard. De natuurlijke souplesse van het dressuurpaard werkt, zowel in de verruiming als in de verzameling, als een hulpstuk voor het behoud van cadans, takt en regelmaat.
De drie basisgangen zijn energiek, ruim, in balans en in de tact en grijpen goed naar voren maar laten zich net zo makkelijk weer sluiten. Een goed dressuurpaard grijpt echter niet alleen naar voren maar zeker ook naar boven. Een paard dat over tactmatige bewegingen beschikt kan de romp in balans heffen en dragen en met, afhankelijk van de gevraagde beweging, een (groot) zweefmoment voortbewegen waarbij het gewicht gelijk over de dragende benen moet worden verdeeld. Tactmatige bewegende paarden hebben altijd een goede arbeidsdraf en daaruit volgt een midden- en een uitgestrekte draf. Zonder een goede tactmatige arbeidsdraf kan een paard geen goede passage noch een goede piaffe uitvoeren. Zijn rug moet ontspannen meeveren in de beweging en de achterhand moet soepel en met veel kracht onder de massa gereden kunnen worden. Goede en goed afgerichte dressuurpaarden kunnen hun achterbenen een boog laten maken die, afhankelijk van de gevraagde beweginsvorm, in sterke, respectievelijk in zeer sterke mate onder hun lichaam plaatsvindt.


terug naar boven

Karakter van een dressuurpaard

Naast werklust is een mensvriendelijke karakter, een hoog maar beheersbaar temperament en vooral intelligentie van groot belang. Domme, angstige en hete paarden kun je amper iets leren en zeker niet de steeds fijnere nuances van het toenemende aantal oefeningen in de hogere dressuur.
Een dressuurpaard moet gevoelig zijn. Je kunt veel bereiken met doelmatige training maar een paard dat van nature gevoelig is voor de hulpen zal beter in staat zijn om de verschillende hulpen te onderscheiden.
Naast deze eigenschappen moet het paard doorzettingsvermogen bezitten en leergierig zijn om vooral de moeilijkste Grand Prix oefeningen te kunnen en willen leren.


terug naar boven

Het totale beeld van een dressuurpaard


Het moderne paard is liever een hoog rechthoeksmodel (ongeveer 1.72m schofthoogte) dan een vierkantsmodel. Hij staat vrij hoog op de benen, niet te verwarren met steile benen. De lengte kun je onderverdelen in drie gelijke delen en wanneer je een lijn trekt langs de schouder en zitbeenknobbel-heup komen deze ongeveer in het midden samen. De schoft ligt iets hoger dan de achterhand. Knie- en spronggewricht liggen ongeveer op gelijke hoogte.

De kleur
De ideale kleur van een dressuurpaard is zo donker mogelijk. Een paard met aftekeningen is minder gewenst. Heeft het paard al witte benen dan liefst symmetrisch. Een paard met drie witte benen oogt snel onregelmatig en bij een scheve bles lijkt het net of het paard zijn hoofd kantelt.


terug naar boven

Het exterieur van een deressurpaard

Het hoofd
Edel, droog met niet al teveel onderhuid. De grote moet harmonisch passen bij het lichaam. Een sprekend hoofd met veel uitstraling is gewenst. Heldere, attente, levendige ogen waarmee hij vol zelfvertrouwen en intelligent de wereld inkijkt.
Grote neusopeningen zijn goed voor de ademhaling.
Een uitgesproken mondspleet moet voldoende ruimte bieden voor het bit(ten).
Het onderkaakbeen moet voldoende ruimte laten voor de nek en speekselklieren wanneer je aan te teugel rijdt.
De oren zijn liever niet te groot en moeten passen bij het geheel.




De nek
Een lichte nek, niet te sterk en niet teveel massa in de keelgang. Te licht is echter ook niet aan te bevelen omdat de instelling van hoofd en hals dan teveel ruimte laat, waar niet iedere ruiter mee om kan gaan, omdat dat een zeer gevoelige hand noodzakelijk maakt.
Stabiliteit is belangrijk.
Een al te smalle nek biedt te weinig ruimte aan het strottenhoofd en de stembanden. Een te brede nek levert problemen bij de afbuiging omdat de onderkaak dan niet voldoende ruimte heeft.



De hals
De paardenhals is een heel mooi en aansprekend gedeelte, die naar het hoofd toe duidelijk smaller wordt, met een mooie gebogen lijn en met een goede halsaanzet. De opwaartse lijn van de hals eindigt minimaal een handbreedte achter de oren. Dit geeft het paard een lichte hoofd-hals aanzet. Het paard heeft daardoor fysiek de mogelijkheid om makkelijk te kunnen buigen, naar beneden en opzij.
De hals moet noch te hoog noch te diep, ongeveer rechthoekig op de schouder gepositioneerd zijn, om vrij en elegant gedragen te kunnen worden. De lengte past harmonisch bij het lichaam, niet te lang en niet te kort. Beslist geen onderhals, zwanenhals of een te dikke of dunne hals die alles bij elkaar bij de verdere opleiding problemen kan veroorzaken vooral bij het vinden van de juiste aanleuning.
Een te lange hals brengt vanwege zijn slangachtige bewegingen een probleem voor de controle van de nek en daardoor voor een mooie constante aanleuning.


De schoft
Hoog, lang en ver in de rug. Hij biedt plaats aan het zadel, dat op de rug en niet op de schouder moet liggen en is het bevestigingspunt voor de halsspieren. De schoft moet duidelijk hoger zijn dan de ruglijn. Overbouwde paarden lopen te makkelijk op de voorhand.
Vroeger was de bovenlijn één rechte lijn van schoft naar kruis. Het moderne paard heeft echter een paar centimeter hogere schoft om het gevoel van "bergopwaarts" rijden te bevorderen.



De schouder
Lang en schuin, ideaal gezien, vormt hij een hoek van 90 graden met de bovenarm. Het boeggewricht, waar het schouderblad en de bovenarm bij elkaar komen, kan het beste ver naar voren liggen, omdat het zo de beweeglijkheid van de voorhand mogelijk maakt en het ruim naar voren grijpen mogelijk bevordert. Daarom moet de bovenarm niet te kort zijn en moet de elleboog iets van het lichaam afstaan. Het best past er een vlakke hand tussen de ribbenkast en de elleboog.


Het voorbeen
Hoog op de benen, goed geproportioneerd, droog, duidelijke en goed voelbare pezen. Uitgesproken grote en goed gevormde gewrichten, in ieder geval niet te zwak of te licht. Niet naar voren- en niet naar achteren gebogen. Het beste liggen de spronggewrichten op dezelfde hoogte als de kniegewrichten. Op deze manier wordt de kracht via de rug overgedragen op de achterbenen. Dit is een voordeel voor de gezondheid van het paard en voor het zitcomfort van de ruiter.
Het moderne paard heeft een langere pijp dan vroeger. Een langere pijp, samen met een ideale bewegingsvrijheid in de schouder laat echter gemakkelijk een spectaculaire voorbeentechniek zien, wat echter vaak ten koste gaat van de activiteit van het achterbeen. Dit kan op den duur juist ten nadele zijn voor de gezondheid van het paard.
Oppassen voor een wat langere pijp die samengaat met een steil kootgewricht omdat dit de buigzaamheid en daardoor de veerkracht nadelig beïnvloedt.



Hoef, kogel en koot
In de correcte stand, ideaal is dat 45 graden tussen hoef, kogel en bodem. Goed gevormd en groot genoeg moet de hoef zijn, passend bij het paard. Een te kleine hoef ten opzichte van het paard kan balansproblemen opleveren.
Hoef en kogel hebben goede schokabsorberende eigenschappen, daarom is die correcte hoek zo belangrijk. Een te steile stand geeft weing veerkracht en kan gewrichtsproblemen opleveren. Een lange koot en daarbij vaak zwakke pezen laat het gewricht in de beweging teveel doorbuigen wat uiteindelijk problemen aan de banden en pezen kan geven. Zie: links beide plaatjes van een paard in piaffe.
Koot, kroon en hoef moeten in één ijn liggen. De hoeven staan ongeveer een hoefbreedte uit elkaar.
Een paard met lange koten heeft meer "schwung" bij het lopen maar is ook gevoeliger voor peesblessures.



De rug
Een harmonische licht gebogen bovenlijn zorgt voor een goede verbinding met de achterhand. Een iets langere rug biedt meer mogelijkheid om in de beweging mee te veren wat het zitcomfort en de gezondheid van het paard bevordert. Vooral in de hoge dressuursport zie je echter paarden met een relatief korte en stijve rug omdat deze paarden zijn voorbestemd voor piaffe en passage. De rug moet je eigenlijk mede beoordelen door van achteren over de rug te kijken: de lendenen moeten zorgen voor de verbinding van de rug met de achterhand, en deze moet goed gespierd zijn. Een te weke rug veroorzaakt een naar achteren geplaatst achterbeen, in plaats van het onder de massa brengen: de overbrenging van de kracht van rug naar achterhand schiet op den duur tekort. Vooral niet een te lange rug omdat hij dan te zwak wordt, maar ook niet te kort zodat de rug kan mee kan veren in de beweging.


Het kruis
Het kruis vormt de motor van het paard. Een grote lijn, een licht hellend kruis, zodat een ideale mogelijkheid onstaat om de achterhand op te heffen, in beweging te brengen en stuwkracht te ontwikkelen.
De lijn tussen heupbeenknobbel en de zitbeenknobbel bepaalt lengte van het kruis. Voldoende lengte in het kruis is belangrijk omdat de lengte van de beenderen rechtstreeks te maken heeft met de lengte en kwaliteit van de bespiering. Bij een kort en te plat kruis heeft het paard te weinig ruimte voor een optimale beweging en stuwkracht.



Het bovenbeen
Deze moet schuin liggen, de knie ver naar voren, bijna onder de heupknobbel. Dat maakt een energieke stap en een elastische gang mogelijk. De hoek van het heupgewricht moet minimaal 90 graden zijn.


De sprong
Deze is moeilijk te beoordelen. In ieder gaval moet hij droog zijn en met een hoek van ongeveer 145 graden voor een optimale krachtoverbrenging zorgen. De hoek dempt de beweging voor de ruiter. Maar: er zijn vele succesvolle paarden die een heel recht achterbeen hebben, dus weing hoek in het spronggewricht. Gallen en piephakken zijn niet gewenst.


terug naar boven

Dressuuroefeningen in zakformaat
dressuurboekje
Wil je verschillende dressuuroefeningen in een handig boekje?
Een leuk geschenk voor jezelf, je vriend(in) of familielid.

Lees meer ............

Hulpen dressuur in zakformaat
hulpenboekje
Tekeningen in kleur met schematische weergave van de hulpen met korte beschrijvingen.
Een leuk geschenk voor jezelf, je vriend(in) of familielid.

Lees meer .....

Springoefeningen in zakformaat
springboekje
Wil je verschillende springoefeningen en enkele parcoursschetsen in een handig boekje?
Een leuk geschenk voor jezelf, je vriend(in) of familielid.

Lees meer ............


terug naar boven