Website vergroten/verkleinen: cltr-knop + scrollen
Anatomie van het paard
Spijsverteringsstelsel
tractus digestivus
Spijsverteringsstelsel | ||||
![]()
|
||||
1. mondholte - oris/stoma 2. slokdarm - eosphagus 3. maag - gaster/ventriculus/stomachus 4. dunne darm - intestum tenue - twaalvingerige darm - duodenum - nuchtere darm - jejunum - kronkeldarm - ileum Dikke darm - intestinum crassum - 5. blinde darm - caecum - 6. eerste gedeelte dikke darm - colon ascendens - 7. laatste gedeelte dikke darm - colon descendens - 8. endeldarm (einddarm) - rectum 9. anus (aars) Functie • het verteren van voedsel • het opnemen van voedsel in de bloedbaan Het paard is een eenmagig dier en een herbivoor (planteneter). |
||||
![]()
|
||||
|
||||
Functies • Opnemen van voedsel • verteren • absorberen in de bloedbaan • transporteren van voedsel door het spijverteringskanaal o.a. door middel van peristaltiek • mengen en kneden van voedsel door middel van peristaltiek en knijpende beweging van b.v. de maag • uitscheiden van afvalstoffen door de darm en de lever • afscheiden/afgeven van niet verteerde/verteerbare resten, ontlasting |
terug naar boven
Mondholte - oris/stoma | ||
Functies • zorgt voor de opname van voedsel, en de verkleining van voedsel door middel van tanden en kiezen • produceren van speeksel door de speekselklieren. De speekselklieren maken alleen speeksel aan als het paard kauwt. • speeksel begint met de vertering van koolhydraten (carbohydraat) • tong zorgt voor smaak/proeven en de verspreiding van enzymen Speeksel • neutraliseert het zuur in de maag en de dunne darm; maakt de voedselbrei basisch • glijmiddel zodat het voedsel beter door de slokdarm heenglijdt • aanwezige enzymen spelen een rol bij de fermentatie • speelt een rol bij het gezond houden van tanden en kiezen Fermentatie Met fermentatie wordt het biochemische proces aangeduid waar in afwezigheid van zuurstof met behulp van bacteri�n, celculturen of schimmels, biologische materialen worden omgezet. |
||
terug naar boven
Slokdram - oesophagus | |||||
De slokdarm is een gespierde buis die bestaat uit ringen van spieren met een lengte van 1.20 - 1.50 cm. en vormt de verbinding tussen de keel - pharynx en de maag - gaster. De slokdarm bestaat uit kringvormige spieren die zich achter een voedselbrok samentrekken (peristaltiek) zodat het voedsel zich verplaatst. Tussen slokdarm en maag zit een krachtige sluitspier - cardiac sphincter waardoor het paard niet kan overgeven. De slokdarm wordt verdeeld in: - cervicale sectie - thorcale sectie - abdominale sectie Functie • vervoert het voedsel samen met speeksel door middel van peristaltische bewegingen naar de maag |
|||||
|
terug naar boven
Maag - gaster/ventriculus/stomachus | |||||||||||
![]() ![]() |
plaatje 1 1. slokdarm - esophagus 2. cardia 3. maagportier - pylorus 4. margo plicatus 5. twaalfvingerige darm - duodenum plaatje 2 1. slokdarmgedeelte - proximale deel - fundus (blinde zak) 2. bodemgedeelte - distale deel (corpus en antrum) - 2a corpus - 2b antrum |
||||||||||
Omschrijving De maag van een paard is relatief klein. Voor een paard van 500 kg is dit ongeveer 8 tot 18 liter. Daarenboven is deze in normale omstandigheden niet meer dan voor tweederde gevuld. Daarom is het aan te raden om het rantsoen over minstens twee voederbeurten te verdelen, om de maag niet te overbelasten. Cardio en pylorus liggen dicht bij elkaar door de scherpe buiging die de maag heeft. Het heeft een grote "fundus" als een ware blinde zak (saccus cecus) zonder klierweefstel. De wand van de maag is bekleed met twee typen slijmvlies: klierrijk onder (glandular mucosa) en klierloos boven (squamous mucosa). De scheiding tussen deze twee typen weefsel wordt aangegeven door een opstaande rand, de margo plicatus: a. Het slokdarmgedeelte - fundus Dit gedeelte bevat geen klierweefsel. b. Het bodemgedeelte Dit gedeelte bevat klierweefsel die het maagsap produceren. Deze wordt weer in twee delen verdeeld: a. corpus b. antrum In de wand van de maag in het bodemgedeelte worden maagsappen gemaakt, deze maagsappen bestaan uit zoutzuur, water en een enzym. Om het enzym en het maagzuur goed te verdelen en in te laten werken op het voedsel maakt de maag knedende bewegingen. Het voedsel verlaat de maag via de maagportier - pylorus, dan komt het terecht in de 12-vingerige darm. De maag ligt links van het midden in de borstholte. |
|||||||||||
![]() Maagwand
|
|||||||||||
Werking a. Het slokdarmgedeelte - fundus Hier wordt een begin gemaakt van afbraak van het zetmeel door middel van enzymen en bacteriën uit het voedsel. Hierbij ontstaat in de eerste plaats melkzuur en kleine hoeveelheden vluchtige vetzuren, waardoor de voedselmassa zuurder wordt. Bij deze afbraak ontstaan gassen. Dit gedeelte van de maag bevat geen klierweefsel en er wordt dus geen maagsap aangemaakt. b. Het bodemgedeelte Hier gebeurt de verdere afbraak tot enkelvoudige primaire ketens van aminozuren. Van een complexe eiwitstructuur naar een eenvoudige structuur door middel van het eiwitsplitsende enzym pepsine. Daarnaast bevat het maagsap grote hoeveelheden zoutzuur, die op hun beurt instaan voor het doden van de onder punt a gevormde bacteriën. Dit gedeelte bevat klierweefsel die het maagsap produceert. De maagwand In de licht geplooide (de foveolae) slijmvlieslaag in het bodemgedeelte bevinden zich buisjes waar een of meerdere maagsapklieren op uit komen. Zij produceren slijm, zoutzuur, pepsinogeen en gastrine die samen het maagsap vormen. Spierlagen laten de maag krachtig samentrekken en kneden daarbij het voedsel dat zich in de maagholte bevindt. Tijdens het kneden wordt de voedselbrij vermengd met spijsverteringssappen die worden afgescheiden door klieren in de maagwand. Maagsap bevat zoutzuur dat in staat is om schadelijke bacteriën te doden. Zelf wordt de maagwand in het bodemgedeelte niet door het zuur aangetast omdat hij beschermd wordt door een slijmvlieslaag (mucosa), waarin stoffen zitten die zoutzuur neutraliseren. Het slokdarmgedeelte hoort onder normale omstandigheden niet aan een zo hoge zuurgraad blootgesteld te worden. Gastrine De werking van de maag wordt sterk beïnvloed door het hormoon gastrine dat in de slijmvlieslaag in het onderste deel van de maag wordt geproduceerd en via de bloedbaan bij de klieren terecht komt. Gastrine heeft meerdere functies: het verhoogt het aantal spiersamentrekkingen in het onderste deel van de maag, het stimuleert de uitscheiding van zoutzuur en regelt de aanmaak van pepsinogeen, een enzym dat een rol vervult bij de afbraak van eiwitten. De relatief kleine maag is het zwakke punt in het verteringssysteem van een paard. Stel dat er tijdens de maaltijd teveel voer wordt opgenomen, dan zal de passagesnelheid in de maag te groot zijn, waardoor het zoutzuur de kans niet krijgt om alle aanwezige bacteriën te doden en er gassen in de dunne darm aanwezig blijven. Hierdoor stijgt de kans op gaskoliek. |
|||||||||||
Afbraak van eiwitten Eiwitten in het voedsel worden in de maag afgebroken door pepsine, een enzym dat eiwitmoleculen in kleinere moleculen knipt: polypeptiden en peptiden. Maagsapklieren produceren geen pepsine maar pepsinogeen, een inactief enzym. Wanneer pepsinogeen in een milieu terecht komt met een hoge zuurgraad wordt het omgezet in het actieve pepsine. Afbraak van vetten Vetten zijn moeilijk afbreekbare stoffen die de maag in een aantal stappen afbreekt. Eerst verdeelt de maag vetten tijdens het kneden in kleine bolletjes. Vervolgens scheidt de slijmvlieslaag in het bovenste gedeelte van de maag een speciaal enzym af: lipase. Dit enzym is in staat om de vetbolletjes af te breken tot vetzuren en monoglyceriden. De maag produceert echter maar een beperkte hoeveelheid lipase en kan dus niet al het vet afbreken. Het grootste deel van de vetafbraak vindt dan ook in het volgende spijsverteringsstation plaats: de twaalfvingerige darm. |
|||||||||||
|
terug naar boven
Dunne darm - intestum tenue | |||||||||||
![]()
|
De dunne darm bestaat uit: • twaalvingerige darm - duodenum • nuchtere darm - jejunum • kronkeldarm - ileum |
||||||||||
duodenum |
|||||||||||
Omschrijving In de dunne darm vindt een enzymatische vertering plaats, omvat 30% van het spijsverteringsstelsel en is 21 - 25 m. lang. De wand bestaat uit darmvlokken (villi) die de oppervlakte van de darm vergroten. De dunne darm zorgt voor de opname van het het grootste gedeelte van het voedsel in de bloedbaan (absorberen). Door middel van peristaltiek wordt het voedsel gemengd en door de darm gevoerd. Twaalfvingerige darm - duodenum De twaalfvingerig darm is een vastliggend deel. Een sterke ring van spieren, pilorus, zorgt dat de maaginhoud gescheiden wordt van het duodenum. In de twaalfvingerige darm monden de afvoerbuizen van de lever en de alvleesklier uit. In de lever word gal gemaakt, het paard heeft geen galblaas. Het gal zorgt voor de emulsie(kleiner maken) van vetten/vetbolletjes, zodat deze makkelijker kunnen worden verteerd. De alvleesklier produceert alvleessap - pancreassap, dat zorgt voor de vertering van eiwitten, vetten, en koolhydraten. |
|||||||||||
![]() |
![]()
|
||||||||||
Werking dunne darm De doorsnede door de darm is schematisch afgebeeld in de tekening hierboven. De volgende structuren zijn aanwezig (van binnen naar buiten): Epitheel (mucosa). Dit is de binnenste bekleding: het sterk geplooide slijmvlies (mucosa). Mucosa is de functionele laag van de darm. Het oppervlak is sterk vergroot door de aanwezigheid van weefseluitstulpingen (vlokken of villi). Mucosa bevat gespecialiseerde cellen (enterocyten) die de voedingsstoffen opnemen. Verder zijn er slijmbekercellen die slijm uitscheiden. Aan de basis van een vlok zitten er verschillende cellen die enzymen en hormonen aanmaken, en sensorische informatie doorgeven over de toestand van de darm (bijvoorbeeld de zuurgraad, vulling, aanwezigheid van eventuele schadelijke stoffen enz.). Tela submucosa. Onder het epitheel bevinden zich een dunne laag spierweefsel en daaronder een dikke laag bindweefsel (tela submucosa). Het bindweefsel is zeer rijk aan bloedvaten, zenuwcellen (de plexus van Meissner of submucosale plexus) en lymfefollikels. De lymfefollikels zijn vooral aanwezig in het laatste stuk van de dunne darm - ileum. De functies van deze structuren zijn: doorgeven van de opgenomen voedingsstoffen naar het bloed, vervoeren van informatie uit en naar de darm, en afweren van infecties. Musculatuur en zenuwstelsel. Onder de bindweefsellaag vinden we de belangrijkste spierlagen die de darmperistaltiek regelen. De darm bezit in het algemeen twee lagen glad spierweefsel (tunica muscularis): de binnenste circulaire spierlaag en de buitenste overlangse spierlaag. De termen "overlangs" of "circulair" geven de richting van de spiercellen aan: hetzij langs de darm, hetzij kringvormig om het lumen (de binnenste opening) heen. Tussen de twee lagen bevindt zich een complex zenuwstelsel - het myentherische zenuwstelsel of de plexus van Auerbach. Deze plexus staat deels onder controle van het autonome zenuwstelsel, maar kan grotendeels ook zelfstandig functioneren (dus bij uitval van het autonome zenuwstelsel, zoals bij hersen- of ruggemergschade kan de darm nog enigszins vanzelf bewegen). Adventitia/serosa. De buitenste laag van de darm bevat vooral bindweefsel (adventitia) en in de buikholte nog een laagje epitheelcellen (mesotheel of serosa). Diffusie en osmose Hoe worden stoffen opgenomen in de darmen? Twee belangrijke processen in de natuur zijn diffusie en osmose. Diffusie Bij diffusie verplaatst een stof zich van een hoge naar een lage concentratie. Stoffen zijn altijd op zoek naar een evenwicht, het streven is om overal dezelfde concentratie te bereiken. Diffusie kost daarom geen energie, het gaat mee met het concentratieverval. Concentratieverval betekent van een hoge naar een lage concentratie gaan. Als je een glucoserijke maaltijd hebt gegeten, worden de glucosemoleculen via diffusie opgenomen door de darmcellen. Osmose Osmose is diffusie van water. Het water verplaatst zich van een hoge naar een lage concentratie. Er is alleen één voorwaarde. Er moet een semipermeabel of selectief permeabel membraan aanwezig zijn. Dit membraan heeft zulke kleine poriën dat alleen water erdoor heen kan. Het celmembraan van organismen is selectief permeabel. Het celmembraan bepaalt welke stoffen de cel in en uit gaan. Als zich in een cel een hoge concentratie glucose bevindt en buiten de cel niet, zal water via osmose de cel binnen gaan. Dit om de concentratie aan zowel de binnen- als buitenzijde gelijk te krijgen. Glucose kan de cel niet uit diffunderen, vanwege het membraan, hierdoor zal water naar de hogere concentratie verplaatsen en de glucose verdunnen. Andersom kan ook, als er een hoge concentratie zouten buiten de cel aanwezig is, zal veel water de cel verlaten. |
|||||||||||
Vertering De ingewikkelde verbindingen van koolhydraten en eiwitten worden afgebouwd tot eenvoudige strukturen die de darmwand kunnen passeren en in het bloed worden opgenomen (absorberen). Peptidasen breken de afbraakproducten van eiwitten, de zogenoemde peptiden, af tot aminozuren. De disacharasen breken suikers zoals sucrose, maltose en lactose af tot enkelvoudige suikers, zoals glucose, fructose en galactose. Darmlipase breekt vetten af tot vrije vetzuren en glycerol. Trypsine breekt de eiwitten af in tri- en dipeptide. Geabsorbeerd wordt o.a.: 65% proteïne 70% oplosbaar koolhydraat 20% vezels en vetten 20% bepaalde mineralen (vooral kalk en magnesium) Glucose en galactose worden vanaf deze plaats opgenomen en passeren door de lever voor energeigebruik of om te worden omgezet in glycogeen (een zetmeel) of vetten om opgeslagen te worden. |
|||||||||||
|
terug naar boven
Dikke darm - intestinum crassum | |||||||||||
![]()
|
De dikke darm bestaat uit: • blinde darm - caecum • karteldarm - colon - colon ascendens (opstijgende deel) - colon transversum (dwarse deel) - colon descendens (afdalende deel) - colon sigmoideum (laatste gedeelte) • endeldarm - rectum |
||||||||||
|
terug naar boven
Blinde darm - caecum | ||||
![]()
|
1. ileum 2. basis ceci 3. corpusv ceci 4. apex ceci 5. colon |
![]()
|
||
Omschrijving De blinde darm van het paard is een onderdeel van de dikke darm. Het is een grote blinde komma-vormige gistingskamer met slechts één opening. Hij is ongeveer 1 m. lang en kan wel 30 l. bevatten. De blinde darm bestaat uit: - basis - corpus - apex De functie van de blinde darm is om samen met het ventrale colon te zorgen voor een bacteriële vertering door middel van microbiële fermentatie. Dit wil zeggen het verteren van het voedsel door inwerking van allerlei micro-organismen (darmflora). Als deze fermentatie verstoord is, kan een overmatige gasproductie ontstaan. |
||||
Vertering Verschillende bacteriën werken in op verschillen soorten voedsel, vooral cellulose en lignine die de celwanden van de planten vormen. Deze bacteriën zorgen ervoor dat herbivoren in staat zijn zoveel mogelijk profijt uit ruwvoer te trekken. Mede produceren de bacteriën vit. B en K en worden ze gebruikt om diverse aminozuren te maken, de bouwstenen van bepaalde eiwitten. De balangrijkste functie is het omzetten van plantaardig materiaal in vluchtige vetzuren, zoals azijn-, boter- en propionzuur, welke gemakkelijk op te nemen energiebronnen zijn. |
terug naar boven
Colon | ||
![]()
|
De colon bestaat uit: - colon ascendens (opstijgende deel) - colon transversum (dwarse deel) - colon descendens (afdalende deel) - colon sigmoideum (laatste gedeelte) |
|
Omschrijving Het colon (karteldarm) vormt het langste deel van de dikke darm. De binnenste bekleding (slijmvlies ) is sterk geplooid (bezet met zogeheten rugae). Daardoor is het oppervlak van het colon waar absorptie kan plaatsvinden sterk vergroot. In het eerste deel van het colon worden water en elektrolyten geabsorbeerd, zoals natrium. De bacteriële vertering door middel van microbiële fermentatie van de blinde darm wordt in het eerste gedeelte van het colon voortgezet. Naarmate de half-vaste darminhoud zich omlaag beweegt, krijgt ze de vorm van vastere ontlasting. Twee typen bewegingen vinden plaats in het colon: knedende bewegingen voortstuwende bewegingen De bewegingen in het colon zijn traag van aard en het duurt acht tot vijftien uur voordat de inhoud de colon heeft gepasseerd. De darmflora kan zich aanpassen aan het type voedsel, maar dit duurt ongeveer 14 dagen. Plotselinge verandering kunnen spijsverteringsstoornissen veroorzaken, omdat de aanwezige bacteriën niet de goede zijn om het nieuwe voedsel te verteren. |
||
Werking In het colon worden water en elektrolyten uit de darminhoud geabsorbeerd. Het grootste deel van dit water wordt hier geabsorbeerd, zodat ontlasting wordt gevormd. Samen met water absorbeert het colon ook natrium en chloride en scheidt daarnaast vit. B en K af. |
terug naar boven
Endeldarm - rectum |
De ontlasting wordt tijdelijk opgeslagen in het rectum, dat verderop het anale kanaal heet. Het anale kanaal bevat meestal alleen ontlasting wanneer deze daar komt door de aandrang tot het uitdrijven van de ontlasting naar buiten. Een voortstuwingsgolf die begint bij de afdalende dikke darm duwt de feces uit het anale kanaal. Dit gebeurt wanneer de anale sfincter (kringspier) geopend is. Normaal is deze kringspier gesloten. De bekleding van het rectum bevat eveneens slijmbekercellen die slijm afscheiden voor bevochtiging. |
Werking Het rectum (endeldarm) verbindt het colon met het anale kanaal. De aandrang tot het uitdrijven van ontlasting treedt op wanneer ontlasting (feces) het rectum binnenkomt. De defecatie (uitdrijven van de ontlasting) wordt gereguleerd door de zenuwen die impulsen afgeven aan rectum en colon. Als ontlasting het rectum binnenkomt, wordt de wand van het rectum opgerekt. Door deze oprekking worden signalen omhoog gestuurd naar de dikke darm. Hierop volgen voortstuwende contracties colon. Deze actiegolf stuwt de ontlasting vanuit het rectum in het anale kanaal en vervolgens uit het lichaam. Tegelijkertijd opent de anale sfincter zich (spieren rond de anale opening) onder invloed van de wil. |
terug naar boven
Anus/aars - anus |
De anus is de onderste uitmonding van het spijsverteringsstelsel waar de darm eindigt. De afvalproducten van de vertering worden door de anus uitgedreven. De anus heeft twee cirkelvormige banden van spierweefsel (sfincters): een interne en een externe anale sfincter. Meestal zijn deze sfincters samengetrokken. De externe sfincter staat onder invloed van de wil, terwijl de interne sfincter niet door de wil kan worden gereguleerd. Doordat de externe anale sfincter door de wil kan worden be�nvloed, kan deze samengetrokken blijven zelfs als er aandrang tot het uitdrijven van de ontlasting bestaat. Dit uitdrijven kan dan tot een geschikt moment worden uitgesteld. Een paard ontlast zich gewoonlijk 9 keer per dag, in totaal ongeveer 10-20 kg. De hoeveelheid wordt meer naarmate het voedsel een hoger vezelgehalte heeft. |
terug naar boven
Dressuuroefeningen in zakformaat | |
![]() |
Wil je verschillende dressuuroefeningen in een handig boekje? Een leuk geschenk voor jezelf, je vriend(in) of familielid. Lees meer ............ |
Springoefeningen in zakformaat | |
![]() |
Wil je verschillende springoefeningen en enkele parcoursschetsen in een handig boekje? Een leuk geschenk voor jezelf, je vriend(in) of familielid. Lees meer ............ |
terug naar boven