Website vergroten/verkleinen: cltr-knop + scrollen


Het ideale springpaard



      springoefeningen in zakformaat




Inleiding

De snelle opeenvolging van de hindernissen met afwisselende opgaven verlangen:
• een goede springtechniek
• reaktie- en concentratievermogen
• gehoorzaamheid
• galoppeervermogen
• goed doorlaten van de hulpen, dat betekent zich snel laten terugnemen, als ook het tempo verhogen, controle van de ruiter over de te rijden lijnen
• ritme
• krachtige afsprong
• niet te lang in de lucht blijven hangen
• een goede mentaliteit

Het hoogste doel is het harmonisch rijden van een gezamelijke opdracht. Basisvoorwaarde is de veelzijdige basisopleiding van het paard, deze moet voldoende aanwezig zijn en de dressuurmatige opleiding moet steeds verder uitgebouwd worden.
Niet ieder paard is geschikt voor de springsport, een springpaard moet enkele eigenschappen betreft temperament, exterieur en techniek bezitten. En zelfs als deze voorwaarden aanwezig zijn, is het niet zeker of het paard de hogere springsport aankan.
Het tekort aan de eigenschappen betreft het exterieur kunnen door goede ruiterkunst tot op zekere hoogte gecompenseerd worden. De ruiter moet op de hoogte zijn van de samenhang van bepaalde elementen en zich daar op de training op in kunnen stellen. Je kunt echter bijna niets verbeteren aan de aangeboren techniek een paard. Het paard kan echter een verkeerde techniek compenseren met een andere goede eigenschap.
Echter: al lijkt je paard een "geboren springer", moet hij toch door veel ervaring de juiste techniek leren beheersen.


terug naar boven

Exterieur van een goed springpaard

Alhoewel er goede springpaarden zijn met duidelijke fouten betreft het exterieur, kun je over het algemeen enkele duidelijke kenmerken van een springpaard vaststellen.
1. een goed gesloten paard
2. een gunstige hoek van de achterhand

Een goed gesloten paard
• een licht rechthoekmodel
     -de rug is niet te lang
     -geen weke rug
     -geen weke lendenen
Paarden met een weke en lange rug zijn moeilijk te verzamelen en op de achterhand te brengen voor een goede afzet voor de sprong.
Een paard met een te korte rug is weliswaar sterker in de rug maar heeft het moeilijk om zijn rug los te laten waardoor hij moeilijker op te leiden is. Deze paarden zijn echter wel vaak sneller in een barrage.
• een brede borst voor voldoende ruimte voor de longen en het hart

De benen
• een duidelijk gebogen lijn in de achterhand
• een duidelijk hoek in het spronggewricht
• geen te weke kootstand
• heldere, duidelijke pezen en krachtige, brede en droge gewrichten
• afwijkende beenstanden hebben minder gevolgen indien ze in mindere mate aanwezig zijn. Een hoefsmid kan dit vaak goed corrigeren.
• een enge hoef is niet aan te bevelen omdat de kleinere hoef dan sterker belast wordt.

De hals en schouder
• lange hals met krachtige halsbespiering in de bovenlijn
Een paard met een te dunne en zwakke hals laat zich moeilijk verzamelen voor een juiste afzet op de sprong. Een te sterk aanwezige onderhals laat zich door training corrigeren.
De hals is belangrijk voor de juiste balans.
• geen te steile schouder
Deze paarden hebben meestal moeite om de de voorbenen voldoende op te vouwen.


terug naar boven

Theorie van de sprong

5 fasen
• aanloop
• afzet
• zweeffase
• landing
• verdergaan


De aanloop
Tijdens de benadering van de sprong en de afzet blijft hetzelfde been het leidende been. Bij een sprong niet hoger dan 80 cm moet de snelheid niet of nauwelijks veranderen ten opzicht van de normale galop. Grote veranderingen in de remmende kracht in beide voorbenen en toegenomen versnellende krachten in alle benen treden op bij paarden die voor de sprong afremmen en na de sprong versnellen.

De aanloop is in de verzamelde galop (3-takts gang). Hoofd en nek worden hoger gehouden dan anders. De gemiddelde snelheid is tijdens de aanloopfase het hoogst. Bij een sprong van 1.55 m. hoog benadert het paard de sprong in een verzamelde galop. In de stap voor de afzet laat het paard een extra verzameling zien, die zorgt voor een daling van de horizontale snelheid en verkorting van de paslengte. Het zwaartepunt komt hierdoor lager te iggen voor het niet-leidende been de grond weer raakt.

In de stap voor de afzet heeft de galop een 4-takts gang en worden hoofd en nek naar voren en beneden gestrekt. (voorbereiding afzet). De duur van de stap is nu het kortst van allemaal en de horizontale snelheid is, zeker vergeleken met de vorige stap, veel lager. Het leidende achterbeen heeft maar zeer kort grondcontact en de stap wordt niet afgerond zoals bij een normale stap. Hierdoor is de hoek tussen metatarsus en grond veel kleiner dan bij een van de andere beschreven passen. De voorbenen beginnen de beweging van de voorhand naar boven, waardoor de hoeken tussen metacarpus en grond veel kleiner zijn dan bij welke andere stap dan ook. Het niet leidende voorbeen heeft een lange periode van contact met de grond.


De afzet
Bij de afzet wordt het niet-leidende voorbeen net iets eerder dan het leidende voorbeen neergezet, waarna beide voorbenen worden gebruikt om de verticale beweging in te zetten. Tijdens de afzet is de tijd van grondcontact van beide achterbenen veel langer dan in de ander stappen. Deze lange tijd van grondcontact van de achterbenen zorgt voor een grote verticale impuls. De beide achterbenen worden naast elkaar neergezet en zorgen voor een krachtige afzet.

Bij de afzet worden de achterbenen eerst gebogen, zodat het zwaartepunt naar beneden verplaatst wordt, gevolgd door een krachtige strek-fase. Tegelijkertijd is de knie gebogen. Het strekken van het achterbeen begint met het strekken van de tarsus. Hierna strekt de knie. Doordat de strekkenig van de hak en knie niet gelijktijdig plaatsvindt zorgt dit voor een buiging (katapult) van de hak zodra het been is opgetild.


Zweeffase
Tijdens de zweeffase draait het lichaam voorwaarts rond het zwaartepunt. (basculeren)


De landing
Bij de landing zorgen de voorbenen voor het stoppen van de roterende beweging rond het zwaartepunt en komen de achterbenen onder het lichaam terecht. Het niet-leidende voorbeen komt eerst op de grond, waarna het leidende voorbeen op de grond komt. Beide achterbenen komen gelijk op de grond.


terug naar boven

De ideale basisgangen van een springpaard

Stap
• vlijtig, elastisch, losgelaten, verend en ruim
• een geloten ruime stap, met een goed ondertredende achterhand; De achterhoeven moeten voorbij de voorhoeven aan de grond komen.
• van voren of achter gezien gaat het paard recht en zwaait de benen niet naar binnen of naar buiten

Draf
• elastich, energiek
• het paard moet de hoeven optillen en niet over de bodem slepen
• energieke ondertreden van de achterhand
• energieke afzet waarbij het belangrijk is dat het paard direkt energiek afzet met een ondertredende achterhand en niet pas na een paar drafpassen
• van voren of achter gezien gaat het paard recht en zwaait de benen niet naar binnen of naar buiten

Galop
• rytmisch, vloeiend en rond
Het van nature ver onderspringen in de galop is belangrijker dan een energieke afzet van de galopsprong. Paarden met een dergelijke galoptechniek dragen zichzelf, waardoor ze makkelijk te galopperen zijn en ze kunnen makkelijker de voorhand met de achterhand ontlasten om los te komen van de grond bij de afzet.
• liever vlakker dan bij de dressuur gewenst is
De tijd dat het paard in de lucht is kost tijd.
• geen al te grote galopsprong
Een dergelijk paard heeft moeite om de juiste afstand voor de sprong nog snel aan te passen met een verkorte pas. Tevens heeft een dergelijk paard een langere zweeffase, wat tijd kost.


terug naar boven

Aangeboren springtechniek


Bron: Das Springpferd, Frits Thiedemann

Juiste springtechniek
• brengt in de aanloop het hoofd naar beneden om afzet te taxeren en goed te kunnen afspringen
• heeft krachtige afzet
• vouwt de voorbenen op
• maak een goede bascule
• taxeert de hoogte en breedte van de sprong
• trekt de achterbenen in
• vouwt de achterbenen uit
• gebruikt de hals op de juiste manier


Bron: Das Springpferd, Frits Thiedemann

Minder gunstige springtechniek
• te weinig galoppade
• geen krachtige afzet
• springt zonder bascule
• laat voor- en achterbenen hangen
• springt met een stijve rug


terug naar boven

Karakter

Een goed springpaard:
• heeft een aangeboren looplust en plezier in het springen
• heeft een moedig karakter en strijdlust
• is intelligent en is in staat om "mee te denken" in het parcours
• leert van fouten
• is rustig en gelaten met toch de nodige temperament voor het springen
• neemt het parcours rustig in zich op en laat zich niet afleiden
• is niet snel opgewonden of nerveus
• is willig en gehoorzaam, heeft vertrouwen in de ruiter
• kan snel reageren en omschakelen in het parcours
• zijn ogen staan rustig, vertrouwd, geïnteresseerd en intelligent (meestal de grotere ogen)


terug naar boven

Gevoeligheid betreft de benen

Een goed springpaard is voorzichtig en fijngevoelig wat betreft de benen. Paarden die het niet uitmaakt of ze er een balk afspringen en zo flegmatiek zijn dat ze bij de volgende hindernis er weer een balk afspringen, worden zelden of slechts heel laat goede springpaarden.
Te gevoelige paarden springen weliswaar vaak foutloos, maar het is een grote verantwoording voor de ruiter om een dergelijk paard goed voor de hindernis te brengen. Als ze een balk raken kunnen ze van streek raken en zelfs voor de volgende hindernis blijven staan vooral als de afstand van de afzet niet helemaal past.


terug naar boven

Bascule en zweefmoment

Het paard springt in een mooie ronde boog, met een vloeiende rug-hoofd-halslijn (bascule). Het paard mag niet blijven hangen in het zweefmoment.

Een goed bascule betekent dat het paard springt met:
• diepe neus
• lange, ronde hals
• een ronde ontspannen rug
• de schoft is in de sprong het hoogste punt



Een van nature slechte bascule laat zich slecht verbeteren. Het kost veel tijd, is saai en lukt meestal alleen bij bekende sprongen of bij corrigerend werk. Tijdens een parcours zal de oude fout weer snel optreden.
Lees meer over verkeerd ruggebruik!



Hoe te verbeteren
• een duidelijke grondlijn. Zet b.v. eens pylonnen of andere dingen onder de hindernis.
• springen vanuit draf met een drafbalkje voor de hindernis
• een galopbalkje voor de hindernis en een plank achter de hindernis (een balk kan wegrollen als het paard erop springt)
• in-uitjes met een korte afstand


terug naar boven

Techniek van de voorbenen

• goed opvouwen van beide voorbenen. De bovenarm van het voorbeen moet in het zweefmoment naar voren en omhoog springen.
• snel kunnen opvouwen van de voorbenen
• de onderarm wordt soms niet opgevouwen maar naar voren weggeslagen.




Minder gewenst
• het laten hangen van één of beide voorbenen
Er treedt snel een voorhandfout op, vooral als de paarden wat dicht onder de hindernis komen.




Minder gewenst
• de onderarmen onder de horizontale lijn
• de voorbenen zijn ongelijk
• het wegdraaien van de linker hoef is een aandachtspunt. Mocht het paard altijd zo springen kan hij de elleboog beschadigen en daar is geen bescherming voor.
Het paard toont weinig schoudervrijheid. De ruiter moet zorgen voor voldoende ruimte voor de sprong om geen voorhandfout te krijgen


Minder gewenst
• het breed maken van de voorbenen
Wanneer het een jong paard betreft is het slechts onhandigheid en zal de techniek zich nog kunnen verbeteren.




Hoe te verbeteren
• springen vanuit draf met een drafbalkje kort voor de hindernis
• een galopbalkje kort voor de hindernis
• in-uitjes kort op elkaar. Het beste zet je een rijtje neer met lage hindernissen en maak je de afstanden steeds korter. B.v. 3.50, 3.40, 3.30, 3.20, 3.10 m.
• lijntjes met korte afstanden.
• leg de grondbalk kort tegen de hindernis

Toelichting
Je traint je paard om steeds sneller te worden met het opvouwen van zijn voorbenen. Let erop dat het grondtempo en ritme behouden blijven. Wanneer je paard regelmatig met de voorbenen een balk meeneemt tijdens deze training, vraag je teveel van hem.


terug naar boven

Techniek achterbenen


• het paard moet zijn achterbenen opvouwen en boven de sprongen "openen"
• sommige paarden vouwen hun achterbenen niet op maar brengen ze naar boven en naar achteren


openen achterbenen

Minder gewenst:
• paarden die de achterbenen lang op de grond laten staan zodat ze met de "lang- of staand achterbeen" springen.
Vooral tijdens het springen met een hoog tempo kunnen zij de benen niet snel genoeg invouwen. Een dergelijk paard moet je heel lang slechts met een rustig grondtempo rijden. Na twee á drie jaar systematische springtraining laat zich deze fout corrigeren.



Hoe te verbeteren
Spring oxers met de voorste en de achterste balk even hoog. Leg de laatste balk half op de lepel zodat hij snel valt , om problemen te voorkomen. Maak tijdens de training de sprongen eerder breder dan hoger. Vooral wanneer je een paard vrij laat springen, kun je een combinatie opbouwen met de laatste sprong een oxer welke je bij iedere sprong verbreedt. Wanneer je paard de neiging heeft in de oxer te springen leg je er een balk schuin overheen.
Zoek de grens van het paard op maar zorg dat hij niet met de achterbenen op de laatste balk landt, dan heb je hem overvraagd.




terug naar boven

Springoefeningen in zakformaat
springboekje
Wil je verschillende springoefeningen en enkele parcoursschetsen in een handig boekje?
Een leuk geschenk voor jezelf, je vriend(in) of familielid.

Lees meer ............

Dressuuroefeningen in zakformaat
dressuurboekje
Wil je verschillende dressuuroefeningen in een handig boekje?
Een leuk geschenk voor jezelf, je vriend(in) of familielid.

Lees meer ............


terug naar boven